soort van object
Techniek
Stijl
Afmetingen
Inventaris nummer
Identifier Urban
Beschrijving
Als leerling van Eugène Simonis (Luik 1810 - Koekelberg
1882) en Jean-Joseph Jacquet (Antwerpen 1822 - Schaarbeek 1898) aan de
Brusselse Academie voor Schone Kunsten won Emile Namur in 1873 de 1e
prijs in het Groot Concours voor Beeldhouwkunst. Hij was een van de oprichters
van de kunstenaarsvereniging l'Essor en nam vanaf 1876 deel aan de
tentoonstellingen ervan. Hij had een drukke publieke carrière, exposeerde
regelmatig op verschillende nationale en internationale beurzen en
tentoonstellingen, en kreeg opdrachten voor monumentale of decoratieve beelden,
waaronder die voor de gevel van het Brusselse stadhuis, het Paleis voor Schone
Kunsten en het Museumplein. In 1895 kreeg hij de opdracht een bronzen krokodil
te maken voor de Kruidtuin en het Monument voor Jean Portaels in Vilvoorde; in hetzelfde jaar leverde hij
het model van het Monument voor Pierre Ponthier in Marche-en-Famenne. Uiteindelijk werd in
1907 zijn Monument voor Emmanuel Hiel
onthuld op het Poggeplein in Schaarbeek.
Trouw aan de academische stijl had hij een voorliefde voor het vrouwelijk naakt en de fantasiebuste. Zijn Cendrillon (Assepoester) uit 1881, waarvan verschillende versies tot 1892 herhaaldelijk werden tentoongesteld, was een succes. Een ervan was een geschenk van de beeldhouwer aan de gemeente Schaarbeek, waar hij woonde, bij de oprichting van het gemeentemuseum. Zoals La Cigale (De Cicade) in marmer op de Maria-Louizasquare (1906), zijn de figuren van Émile Namur tedere evocaties van vrouwelijke zachtheid en sensualiteit. Dat is niet het geval bij zijn Judith, die opvalt door het gewelddadige karakter van het onderwerp. Volledig naakt afgebeeld, en pronkend met haar vrouwelijke troeven die de geduchte Holofernes hebben overwonnen, houdt zij in haar handen het doek met Holofernes’hoofd dat zij zojuist heeft afgehakt. Voorgesteld op de wereldtentoonstelling van 1897, werd het beeld meerdere malen gerepliceerd. Naast het bronzen beeld uit Schaarbeek bezitten het museum van het OCMW van Brussel en het Charliermuseum elk een gipsen versie (hoogte 110 cm); het Musée des Beaux-Arts in Doornik is in het bezit van een marmeren versie (hoogte 109 cm). Zoals de weduwe van Émile Namur zich herinnert in haar voorstel aan het gemeentebestuur van Schaarbeek om het beeld aan te kopen: “Dit werk werd tentoongesteld op het Salon voor Schone Kunsten van 1910 en werd zeer bewonderd door Hare Majesteit de Koningin, die de buste van Judith kocht.” De Commissie van het Museum van Schaarbeek, die de kwaliteiten van het beeld moest beoordelen vóór de aankoop ervan door de gemeente, beschouwde het als het beste werk van de beeldhouwer (Gemeentearchief Schaarbeek, Artistiek patrimonium, XIII.A.02.S01.D058).
Auteur : Vereniging voor het Kunstpatrimonium, A. Jacobs, 2022
Bronnen
Over het werk :
Gemeentearchieven Schaarbeek (Patrimoine artistique, XIII.A.02.S01.D058).
LETTENS, H., « Namur, Émile », in VAN LENNEP, J. (dir.), De 19de eeuwse Belgische beeldhouwkunst, II, Générale de Banque, Brussel, 1990, p. 518.
Over de kunstenaar :
DEVIGNE, M., « Namur, Émile », in THIEME & BECKER, Allgemeines Künstler-Lexikon, XXV, 1931, p. 337.
LETTENS, H., « Namur, Émile », in VAN LENNEP, J. (dir.), De 19de eeuwse Belgische beeldhouwkunst, II, Générale de Banques, Bruxelles, 1990, p. 517-519.
VAN LENNEP, J., Catalogue de la sculpture/Artistes nés entre 1750 et 1882, MRBAB, Brussel, 1992, p. 310-311.
ENGELEN, C. & MARX, M., Beeldhouwkunst in België vanaf 1830, Studia 90, 2002.
Discussie